
Jurisprudentie
BB1061
Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4276 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4276 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
04/4276 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 juni 2004, 03/1432 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uww heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M. Lagerwaard.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 22 december 2006 heeft het Uwv desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was voltijds werkzaam als productiemedewerkster. Op 6 maart 2001 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsver-zekering (WAO) geweigerd. Na herhaalde ziekmeldingen heeft appellante, die inmiddels een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 18 april 2003 opnieuw een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 juni 2003 geweigerd appellante per 12 juli 2003 een WAO-uitkering toe te kennen op de grond dat zij met haar beperkingen functies kon vervullen waarmee zij slechts 3,4% minder zou verdienen dan haar maatmaninkomen. Bij besluit van 14 november 2003 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 26 juni 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij wegens haar klachten niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. Zij acht zich volledig beperkt in haar persoonlijk en sociaal functioneren ten gevolge van een medisch objectiveerbare ziekte.
De Raad is van oordeel dat de beschikbare medische gegevens niet tot het oordeel kunnen leiden dat de (bezwaar)verzekeringsarts voor appellante te geringe beperkingen heeft aangenomen. Verzekeringsarts H. Jagt heeft blijkens zijn rapport van 12 juni 2003, mede op basis van informatie van de behandelend neuroloog die geen objectieve afwijkingen had kunnen vaststellen, geconcludeerd dat bij appellante sprake is van aspecifieke klachten van de axiale en perifere bewegingsketen. Op basis hiervan heeft hij voor appellante fysieke en ook psychische beperkingen aangenomen en die vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst. Bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen heeft mede op basis van informatie van de behandelend reumatoloog, die de diagnose fibromyalgie stelde, de door Jagt aangenomen beperkingen bevestigd. De Raad ziet in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen aanleiding voor twijfel aan de voor appellante vastgestelde beperkingen. Dat appellante zelf haar beperkingen ernstiger ervaart kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de Raad dat de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berust op functies in drie SBC-codes. De Raad is van oordeel dat gezien de in hoger beroep gegeven nadere toelichting op de overschrijdingen in de functiebelastingen van de geselecteerde functies deze functies voor appellante geschikt moeten worden geacht.
De Raad stelt echter vast dat het bestreden besluit vóór 1 juli 2005 is genomen en dat pas in de hoger beroepsfase de gewenst geachte arbeidskundige onderbouwing is gegeven. Gelet op het standpunt van de Raad met betrekking tot het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem moet dit tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand kunnen worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op
€ 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Gunter.